vrijdag 18 december 2009

De stadsbus

Het speelde zich af op een mooie herfstdag. Zo’n dag met blauwe lucht, fluitende vogels, heerlijk ruikende bladeren en lachende mensen overal waar je kijkt. Nietsvermoedend stapte ik op een stadsbus, die optrok en wegreed nog voor ik een stoel onder mijn kont had kunnen schuiven. Omdat ik goedgezind was, nam ik genoegen met de gedachte dat ik nog geen tachtig jaar oogde en de chauffeur er zodoende vast van uitging dat ik best opgewassen was tegen wat schokken en stoten. Tel daarbij op dat een schokkerig ritje van een kwartier in een bus of tram net zo goed is voor je buik- en bekkenbodemspieren als zo’n honderd sit-ups, en je begrijpt waarom ik me met elke schok beter, afgetrainder en sexier voelde. De rode kop als gevolg van al het samentrekken en ontspannen down there negeerde ik voor het gemak even.

Na een kwartiertje voelden de spieren in mijn onderbuik echter aan als staalkabels die elk moment konden doorknappen, dus besloot ik om het fitnessmoment van de dag voor gezien te houden en toch maar te gaan zitten. Helaas waren luttele seconden voor mijn beslissing enkele vrouwen opgestapt wiens leeftijd wel degelijk rond de tachtig jaar schommelde. Zij kregen dus voorrang. Nadat ze volgens het principe van the survival of the fittest plaats hadden genomen (de kreupelste van het gezelschap helemaal vooraan, twee wandelstokken iets verderop en de olijkste dame lipstickglimlachend naast een grijze man die zo’n tien jaar jonger was dan zij) bleef er niet veel keus meer over.

Het werd een afvalrace tussen een Chinees die zo voor worstelkampioen kon gaan, een oude dame die al even veel lippenstift aanhad als haar leeftijdsgenote maar niet glimlachte en bovendien een klein vies hondje op haar schoot had en een meisje met pinnen over en door haar hele lichaam. Omdat het onbeleefd is om te staren en overduidelijk de voors en tegens van iemands gezelschap te staan afwegen, hakte ik zonder verder na te denken de knoop door en koos ik voor de Chinees. Een beslissing waar ik na amper een halve minuut spijt van had. Niet alleen bleef er amper plaats over voor slechts één van mijn twee billen, bij stonk bovendien geweldig naar zweet. Opnieuw opstaan behoorde echter niet tot de mogelijkheden aangezien ik van een bruusk remmanoeuvre gebruik had moeten maken om mijn ene bil tussen hem en de armleuning te persen en ik me onmogelijk op eigen kracht omhoog kon hijsen. Dus bleef ik noodgedwongen waar ik was, ook toen hij lichtjes op en neer deinend pompompomgeluiden begon te maken.

Zo’n drie haltes later voelde mijn rechterbil aan alsof hij helemaal pimpelpaars zag, terwijl mijn linkerbil ergens in het ijle zweefde. Te oordelen aan mijn gezichtsveld hing ik in een hoek van 45 graden in mijn stoel en moest het voor de andere passagiers lijken alsof ik Ling – zo had ik hem gedoopt – een lapdance probeerde te geven. Gruwelend van het idee alleen al probeerde ik me opnieuw uit de stoel te wringen. Maar omdat ik Ling – jongste van 5, verwend tot en met maar nooit serieus genomen – niet wilde kwetsen, staakte ik al snel mijn poging. De bloedtoevoer naar mijn rechterbil werd blijkbaar afgesneden, dus ik zou de pijnlijke druk al gauw niet meer voelen. Zo (mijn rechterbeen met afsterven bedreigd, mijn linkerbil intussen tegen een zachte massa aangevleid en mijn hoofd halverwege het gangpad) hield ik het tien minuten vol. De onoplettende puber die knal tegen mijn hoofd liep probeerde ik te negeren.

Toen kwam het moment waarop ik moest uitstappen. Helaas was ik net als mijn rechterbeen even ingedommeld en kreeg ik pas vijftig meter voor mijn eindhalte in de gaten dat ik eruit moest. Met mijn rechterarm deed ik een grabbel naar de paal voor me zodat ik me uit het zitje kon hijsen, terwijl ik met mijn andere hand mijn sjaal rond mijn nek probeerde te zwaaien. Daarbij vergat ik dat mijn boordevolle handtas aan diezelfde arm hing, waardoor ik Ling een rake rechtse verkocht. Van de schrik wipte deze even omhoog, zodat er ruimte vrij kwam tussen mijn kont en zijn been. Jammergenoeg betekende dat gezien het feit dat mijn rechterarm nog steeds verwoed aan de paal hing te trekken een dubbele opwaartse kracht en werd ik uit mijn stoel gekatapulteerd. Het mag een wonder heten dat mijn scherpe geest nog net voor ik tegen de grond smakte de mogelijkheid zag om op het belletje te drukken. Met een rode kop kroop ik op handen en voeten de bus uit, Lings ogen in mijn rug gebrand.

Moraal van het verhaal: steek je kont niet zonder nadenken tussen andermans zaken.

zaterdag 28 november 2009

Het perron

Ze lopen in de richting van het perron. Hun blikken dwalen onrustig langs bomen en daken, hun handen glijden in en uit jaszakken. Wanneer ze blijven staan, kruipen de centimeters een voor een tussen hen in. Zij kijkt op haar horloge, hij zoekt de trein die nog minstens acht minuten niet zal komen.

Seconden tikken weg. Elk om beurt openen ze hun mond, om hem vervolgens weer te sluiten. Hij kijkt naar haar terwijl zij aan de horizon naar woorden zoekt, haar ogen glijden langs zijn gezicht wanneer hij de tegels bestudeert. De woorden blijven uit.

Uiteindelijk maakt hij een grapje. Het ijs vertoont barsten, maar breekt niet. De spanning blijft ijzig in de lucht hangen. Hun monden lachen, maar hun ogen staan dof. Opnieuw wordt het stil.

Wanneer de trein het station binnenrijdt, komt de paniek. Haar ogen sperren zich open, zijn handen klampen zich vast. Te weinig tijd, te veel te zeggen. Ogen vullen zich met tranen, handen blijven krampachtig mouwen vasthouden. Hoofden worden geschud, troost wordt weggewuifd. Hij stapt op en rijdt het station uit, zij loopt langzaam weg. Het verdriet laat zijn voetafdrukken na op de tegels.

dinsdag 3 november 2009

Het aanzoek

De timing had, zo geef ik moedwillig toe, beter gekund. Ik had bijvoorbeeld een moment kunnen kiezen waarop we alleen waren. Op die manier had ik er in één klap voor kunnen zorgen dat ik vooral de aandacht niet vestigde op het feit dat ik na mijn zenuwplasje niet had gemerkt dat mijn rok in mijn onderbroek was blijven haken en ik bijgevolg met mijn billen bloot over straat liep. Om er nog van te zwijgen dat Grote Gert (liefdes van je leven neem je zoals ze zijn, met bijnaam en al) door toedoen van mijn zenuwplasje niet was kunnen gaan en met zevenmijlslaarsstappen door de straten banjerde, op zoek naar een plaatsje om zijn last alsnog te kunnen lozen. Klopt allemaal. Toch vind ik dat deze details er na welgeteld twee jaar, drie maanden en twintig dagen wachten weinig toe doen. Ik moest van straat raken, de kerk in, huisje tuintje hondje kindje, voor het te laat was.

Mijn openbaring kwam op mijn zestiende. De waarzegster had gezegd je zal sterven op je tweeënvijftigste, net als je moeder. Over die laatste heeft ze gelijk gekregen, dus ik moet haar wel geloven. In die zin kwam mijn openbaring pas op de dag dat mijn moeder tweeënvijftig werd. Toen is immers gebleken dat onkruid wel degelijk vergaat. Dat alles gaf me nog welgeteld vierentwintig jaar, één maand en drie dagen om al het bovenstaande te verwezenlijken. En ondertussen bleef de klok maar tikken. Het was dus nu of nooit. En aangezien wachten overduidelijk niets opleverde, had ik besloten het heft zelf in handen te nemen.

Die eerste stap zetten was, ondanks het feit dat ik vrij romantisch ingesteld ben, niet zo moeilijk. Goed, ik zou zelf op de knieën moeten gaan in plaats van Grote Gert op een wit paard aan te zien komen galloperen om me vervolgens om mijn hand te vragen. Maar een mens moet er iets voor overhebben om zijn nagedachtenis veilig te stellen. De eerste stap was, met de waarzegster in mijn achterhoofd, een fluitje van een cent. De praktische uitvoering was echter een ander verhaal. Vele nachtelijke uren heb ik me liggen afvragen hoe ik het zou aanpakken. Een klus zelf klaren in plaats van het aan een man over te laten is sowieso een goed idee. Daar kon het niet aan liggen. Wat wel problematisch kon zijn, was de mogelijkheid dat hij me zou afwijzen. En aangezien ik op het moment suprême met mijn billen bloot over een drukke avenue liep, ben ik mezelf dankbaar dat ik daar toch even bij heb stilgestaan.

Wordt vervolgd...

... en om het eens helemaal anders aan te pakken, mogen jullie suggesties doen voor een einde! Mail away!

woensdag 2 september 2009

Absurde treinconversatie 2

“Die heeft die deur niet dichtgedaan.”
“Het is toch erg, hé.”
“Ja. Lui zijn, hé.”
(kijkt de puber kwaad na en staat luid zuchtend op om de deur dicht te doen)
“Die deur gaat vanzelf dicht.”
“Het zijn toch krakken, hé.”
“Ja. Slim zijn, hé. Wie lui is, moet slim zijn.”

vrijdag 28 augustus 2009

Absurde treinconversatie

“Ge moogt dat niet meer eten.”
“Wat niet?”
“Kipkap.”
“Kipkap?”
“Kipkap.”
“Waarom dat niet? Kipkap?”
“Omdat dat veel te vet is, kipkap.”
“En dan?”
“Da’s niet goed voor uw hart, zulle.”
“En dan?”
“Dan gaat ge dood. Zoals Bart van Jeanneke.”
“Van kipkap?”
“Van te vet.”
“Bart van Jeanneke?”
“Bart van Jeanneke.”
“Die was gewoon oud.”
“Van ’33.”
“Awel.”
“Zo oud is dat niet, zulle. Gewoon te vet.”
“Bart van Jeanneke?”
“Neeje, kipkap.”

woensdag 19 augustus 2009

Huilen

Huilen we om wie gestorven is
of om onszelf?

Om wat voorbij is en nooit meer terugkomt
of om wat nog komen gaat?

Om het gemis
of om de eenzaamheid?

Of slechts omdat we eraan herinnerd worden dat het leven eindig is
en we er een potje van maken?


Voor Tom, die ongetwijfeld het antwoord had geweten. Het ga je goed.

vrijdag 31 juli 2009

Wie het huisje poetst heeft het gedaan

Gedurende mijn relatief korte leven zijn er al heel wat poetsvrouwen de revue gepasseerd. Ze hebben er met zijn allen dan ook een geweldig zootje van gemaakt. Van de antieke vaas op de kast op de gang tot onze hamster Herman, alles moest eraan geloven. Vorige week nog verdween er twintig euro uit de commode. Vast die nieuwe uit Rwanda.

Sommigen hebben het lang uitgehouden. Krysta uit Polen, Aïsha, een Belgisch-Marokaanse en Yvonne, een geboren en getogen Kongolese. Respectievelijk de antieke vaas op de kast op de gang, onze hamster Herman en een ongelukkige val van het roze keukentrapje betekenden in het beste geval na jarenlange dienst de wisseling van de wacht. Anderen waren minder gelukkig. Die stootten, krasten, braken en vernielden op hun eerste dag van pure zenuwen allerlei huis- tuin- en keukenspullen en mochten meteen hun schop afkuisen.

Of het nu het gevolg is van stereotiep denken dan wel van een proces van gewenning, het toeval wil dat alles wat sinds de komst van de resem poetsvrouwen fout gaat in ons huishouden hun schuld is. Per definitie. Zo ook de chocoladebruine streep die ik in een moment van opperste verrukking (lees: onoplettendheid) op de sneeuwwitte bank achterliet (geen wonder dat ze zo'n enorme kont heeft, ze zit hele dagen te snoepen), de kras die mama bij het stiekem passen van mijn naaldhak maakte op het parket (ze draagt toch wérkéluk niet het gepaste schoeisel), de schroeiplek die mijn broer met zijn verboden sigaret in het gordijn maakte (als ze dan toch wil roken in ons huis, kan ze wel uitkijken dat ze de boel niet in de fik steekt) en de gebruikte condoom die verdwaald in het midden van de gang tussen alle drie de slaapkamers in lag (dit doet de deur dicht!).

Van alle vermeende ongevallen zagen we met onze eigen ogen gebeuren: het in duizend stukken vallen van de antieke vaas op de kast op de gang (Jezusmina, you know what that costs?), het verdwijnen van Herman in de slurf van de stofzuiger (You killed him! You killed him!) en de ongelukkige val van het roze keukentrapje (While you’re there, can you pick up that piece of paper?) Desalnietemin zijn we er zo goed als zeker van dat al de overige onregelmatigheden ook aan onze kuiseenheid toegeschreven kunnen worden. Zoals het ook de schuld van de tuinman zou zijn dat de staart van de raskat van de buren onder de grasmachine terechtkwam. Als we een tuinman hadden.

vrijdag 19 juni 2009

De notaris

Hoewel ik er voor onze ontmoeting geen idee van had hoe de doorsnee notaris eruit ziet, nam ik aan dat het exemplaar dat zich gezien zijn BMI tegelijk rechts van mij en pal voor mijn neus bevond voor het prototype kon doorgaan. Over zijn witte hemd met korte mouwen liep een afzichtelijke das met bordeauxrode, marineblauwe en spargroene strepen, de benen van zijn bril stonden zo wijd uit elkaar dat het leek alsof ze elk moment van het montuur konden springen en aan zijn pink prijkte een knoert van een zegelring die de bloedstroom naar de hoger gelegen kootjes volledig leek af te snijden. De immense bureaustoel waar hij zichzelf in gepropt had kraakte gevaarlijk onder zijn gewicht telkens wanneer hij een blad van het dossier omsloeg en een misnoegde zucht slaakte vanwege de administratieve rompslomp die hij tussen de letters ontwaarde.

Precies zoals hij met zijn hele uitstraling en gedrag wilde bereiken, was ik helemaal overdonderd en waagde ik het niet me te bewegen. Ook niet toen hij na tien minuten mompelend het dossier te hebben zitten voorlezen en zichzelf minstens evenveel keer foeterend op de Belgische wetgeving onderbroken te hebben amper in de helft zat en mijn linkerbeen pijn begon te doen. Het enige dat me ervan weerhield om te gaan verzitten, was het feit dat mijn anders zo ongegeneerde jongere broer met zijn rug stokstijf naast me zat en als gehypnotiseerd naar de vertoning keek.

Net toen ik begon te vrezen dat mijn linkerbeen blijvende schade zou oplopen als ik nog één minuut langer in dezelfde verkrampte houding zou blijven zitten, verbrak de jongste van de familie, een puberaal geval en de ouwe getrouwe in vervelende situaties, zijn eigen hypnose en daarmee ook de stilte door luidkeels te geeuwen. Opgelucht ging ik, en samen met mij de rest van de familie, zo zag ik, verzitten. De notaris keek verstoord op. Zijn drie kinnen trilden van verontwaardiging. Zijn jongere collega, die het afgelopen kwartier meermaals de mantel was uitgeveegd, kon zijn plezier duidelijk niet op.

De notaris trok zijn wenkbrauwen op en maakte een nerveuze beweging met zijn hoofd, met een choreografisch hoogstandje van de lichaamsvetten en huidlagen onder zijn kin tot gevolg, en vroeg of het hem misschien niet interesseerde, jongeman. Met getuite lippen en zijn herwonnen arrogantie knikte deze van wel, mijnheer. In zijn wiek geschoten rammelde de man het dossier in amper drie minuten zevenentwintig seconden verder af, sloeg ermee op het bureau en droeg ons op om het te ondertekenen. Nog voor de laatste letter goed en wel op papier stond, griste hij het onder onze neus weg en begeleidde ons trippelend naar de uitgang. Met een “Geen vragen meer, mevrouwtje, vertrouwt u er maar op” slaagde hij erin om ten slotte ook moeder naar buiten te werken.

Bij deze is het duidelijk dat iedereen voor een bepaald beroep gemaakt is. Heb je een voorliefde voor dure pakken, dan ga je de advocatuur in. Ben je op de koop toe onuitstaanbaar, dan word je notaris. Is je handschrift volstrekt onleesbaar, studeer je geneeskunde. Dikkerdjes worden kok, panlatten model, saaie pieten stappen in het bankwezen, moederlijke types worden verpleegster of kleuterbegeleidster, mensen met harde gelaatstrekken bouwen een carrière uit, zij met een lief gezicht gaan de sociale sector in. Ben je al het voorgaande, contacteer dan uw uitzendconsulente (een dikke, vriendelijke dame van middelbare leeftijd) of uw psycholoog (een magere, jonge vrouw of een grijzende man van boven de vijftig met een brilletje).

zaterdag 16 mei 2009

Kamperen

Het plan had onfeilbaar geleken: ik zou mijn batterijen opladen in de wijde natuur en als herboren naar huis terugkeren. Na amper vijf minuten bleek echter dat ik één detail over het hoofd had gezien: moeder natuur laat zich niet manipuleren.

De zon, die er in mijn fantasieën overvloedig aan te pas kwam, was ver te zoeken. In plaats daarvan sierden donkere, dreigende wolken de hemel. Een plensbui is een eufemisme voor het noodweer dat amper achthonderdvijfentwintig meter van het vertrekpunt losbrak. Gelukkig was ik op alles voorzien. Uitgedost als een levensgrote PMD-zak zette ik mijn weg verder. De uitroepen die ik onderweg oogstte, klasseerde ik als aanmoedigend.

Doornat en uitgeput kwam ik ’s avonds op het kampeerterrein aan. Eten en overnachten in de buitenlucht zouden vast een helend effect hebben. Effect hadden ze zeker, ware het niet helemaal zoals gewenst. Mijn tupperwaremaaltijd en plastic vork zonken in het niets bij de professionele vuurstellen en eetgerei van ervaren kampeerders en de grond – ofschoon deze zompig was geworden door de overvloedige regenval – voelde harder en kouder aan dan verwacht. De volgende morgen werd de tocht dan ook voortijdig afgeblazen, wegens lichamelijke en geestelijke oververmoeidheid.

Het was echter niet allemaal kommer en kwel; de wonderen der natuur werden me niet onthouden. Wat begon als een knellende schoen, eindigde in een blein met de afmetingen van een wijd uit elkaar gespatte vogelstront met wonderlijke kleurschakeringen. Ook leerde ik enkele waardevolle lessen over mezelf: PMD- zakken flatteren mijn figuur niet en de natuur intensief bewonderen is niet bevorderend voor mijn gemoedstoestand.

vrijdag 1 mei 2009

Karakter(loos)

Ik wilde me sterk houden. Tonen dat ik een vrouw met ballen ben. Vooral niet onderdoen voor mijn mannelijke metgezel en de horror overleven. Op het eerste zicht slaagde ik daar wonderwel in. Ik kreeg zelfs complimenten. Maar ik had beter moeten weten. Eens de nacht viel, verschrompelde ik tot een bevend, angstig wezentje.

Het is steeds hetzelfde liedje: ik wil me spiegelen aan anderen en algemeen aanvaarde stereotypen. Ik wil net zo knap, slim, belezen, zorgeloos, culinair aangelegd, op de hoogte van de nieuwste films, fotogeniek, perfect gelukkig, sociaal vaardig, slank, goedlachs en assertief zijn als de perso(o)n(en) in wiens gezelschap ik me bevind. Anderen lijken er moeiteloos in te slagen, ik heb er de grootste moeite mee. Zo lang ik kan probeer ik het vol te houden. Volkomen slagen in mijn opzet lukt echter nooit. Op het moment dat ik besef dat ik door de mand gevallen ben, zakken mijn schouders samen met mijn moraal als een lappenpop in elkaar en klap ik volledig dicht.

Deze keer wilde ik echter volhouden tot het bittere einde. En bitter was het zeker. Anderhalf uur, liters bloed en ettelijke angstaanvallen na de eerste verschrikkelijke minuten was ik in mijn opzet geslaagd. De pluim die ik kreeg (“Ik had nooit gedacht dat je dit zou aankunnen!”) wuifde ik met een glimlach weg. Geen probleem, toch!

Een probleem was het inderdaad niet geweest als ik er anderhalf uur lang in geslaagd was mijn zicht en gehoor van de buitenwereld af te sluiten. Jammer genoeg was dat niet gelukt, met enkele slapeloze, angstige nachten tot gevolg.

Een mens zou denken dat hij leert uit zijn fouten. Niets is echter minder waar. Volledig gelukkig zijn met wie ik ben, heb ik ondanks alles nog steeds niet geleerd. In afwachting probeer ik nog steeds te zijn wie anderen graag willen dat ik ben.

maandag 27 april 2009

Positief denken (2)



Positieve gedachten over jezelf, ook al zijn ze niet realistisch, behoeden je ervoor dat je passief in een hoekje gaat zitten huilen. Te veel realisme maakt depressief. Wetenschappelijk bewezen.
(De Morgen, zaterdag 25 april)

Zo zie je maar!

donderdag 23 april 2009

Positief denken

Ik moest positief denken van de dokter. Dat zei hij. “Je moet positief denken, kind.” Ik had niks te willen.

Hij vond dat ik er soms zo’n negatieve gedachten op nahield. Zoals die keer dat ik hem ei zo na onderkotste omdat hij zijn houten palletje net iets te diep in mijn keel stak. Ik schaamde me dood en wilde me halfnaakt het kabinet uit haasten, hij haalde enkel zijn schouders op.

Het ging met vallen en opstaan.
“Positief denken kan je leren.”
“Hoe dan?”
“Denk het omgekeerde van je initiële gedachte.”
Makkelijk zat, dacht ik. Amper zes dagen later zat ik opnieuw voor zijn neus. Ontkennen dat het pijpenstelen regende, had geen zin gehad. De keelontsteking die ik tijdens mijn “zonnige dag” opgelopen had negeren, lukte evenmin.

Ik mocht niet in extremen vervallen. Dat was een moeilijke. De gulden middenweg is een smal paadje over steile rotsen, zo leerde ik. Ik ondervond het aan den lijve toen een oerlelijke vrouw straalde onder mijn regen aan complimenten, terwijl haar knappe vriendin me naarmate de tijd en het aantal lovende woorden vorderden steeds donkerder blikken toewierp en ten slotte met haar naaldhak op mijn teen ging staan.

Hoewel het veel tijd, moeite, zweet en tranen kost, had de dokter gelijk. Positief denken kan je leren. En je wordt er gelukkiger van ook. Iemand ei zo na onderkotsen is minder erg dan het daadwerkelijk doen. Als het regent blijf je best binnen wachten op de zonneschijn die ongetwijfeld komt. En de omlaag krullende mondhoeken van je geliefde wanneer zijn hand stoppels op je been ontdekt, duiden enkel op een onverwachte maar niet zozeer onaangename verrassing. Zo zie je maar.

woensdag 15 april 2009

Verbaasd

Eerst breekt je pijp, daarna je klomp, en dan breekt ten slotte het moment aan dat je nergens meer van opkijkt.
(Christophe Vekeman)

vrijdag 10 april 2009

De pop

Het is allemaal zo snel gegaan. Het ene moment was ik hot, het volgende volledig not.

Het begon nochtans veelbelovend: de wederhelft had een geduldige shopdag. Hij vond het niet irritant dat ik die ene vest zo’n vijf keer aan- en uitgetrokken heb, hem combineerde met verschillende bloesjes en minstens zeventien keer voorbij de spiegel gelopen ben (waarvan vier verschillende spiegels, om het effect van lichtinval op de stof te kunnen inschatten), om uiteindelijk te beslissen dat mijn schouders er te breed in uitkwamen. Goedgeluimd liep hij achter me aan de volgende winkel binnen, waar het ritueel zich herhaalde. Met een ander vestje, weliswaar. Toen ik me omdraaide om zijn mening te horen over de ruches op het bloesje dat ik in mijn handen hield (zou ik er niet uitzien als een eerste communicantje?), sloeg echter de bliksem in.

Het eerste wat me opviel, was dat hij meer dan de gebruikelijke anderhalve kledingwinkelmeter van me verwijderd was. Vervolgens viel mijn oog op wat hij aan het doen was. Mijn gezichtsveld werd helemaal zwart, om vervolgens spierwit weg te trekken. Net als mijn gezicht, waarschijnlijk. De pop waar hij voor stond, droeg een leren vest en poseerde met de handen op de heupen. Met zijn wijsvinger en duim mat hij de belachelijk kleine omtrek van haar pols. Zijn blik gleed goedkeurend over haar heupen. Heupen waar onmogelijk een kind doorheen kon, maar die desalniettemin veel beter oogden dan mijn overrijpe peerexemplaren.

Niet wetend wat gedaan, draaide ik me om en probeerde ik mijn weg te vervolgen alsof ik niets gezien had. Als het me tijdens mijn klunzige pirouette (mijn gezichtsveld was nog steeds niet helemaal helder) was opgevallen dat mijn handtas zich vasthaakte in een kledingsstuk, was ik daar waarschijnlijk in geslaagd. Helaas lieten de condities me niet toe zo opmerkzaam te zijn, en dus trok ik in mijn poging me zo snel mogelijk van het doembeeld te verwijderen het hele rek kleren met me mee. Temidden van een hoop kleren en tientallen nieuwsgierige blikken, sprongen het schaamrood op mijn wangen en de tranen in mijn ogen.

De wederhelft kwam lachend op me af en begon me te helpen. Eens de schade hersteld was, keek hij me lachend aan. In slow motion zag ik zijn hand mijn richting uitkomen, op weg naar mijn onderrug. Angstvallig sprong ik achteruit. Zo snel ik kon liep ik de winkel uit, weg van zijn beoordelende ogen, het vestje, de blouse met ruches en de trut van een perfect geschapen pop die mijn zelfvertrouwen aan diggelen geslagen had.

zaterdag 28 maart 2009

Het meisje

Ze was het soort meisje dat je van meters afstand opmerkt. Mijn onbeschaamde puber van een broer zou haar een killerwijf, of anders een zalig mokkel (met langgerekte a) genoemd hebben, ik hou het liever iets beschaafder. Zijn uitroep, al dan niet gepaard gaande met een vette knipoog en/of een niet mis te verstane heupbeweging, zou het typische mannelijke jachtinstinct verwoorden. Mijn woordcombinatie, een sneer vergezeld door een minachtende blik, al dan niet gepaard gaande met een opgetrokken wenkbrauw, geeft op haar beurt uiting aan de typisch vrouwelijke jaloezie.

Ik rechtte mijn rug en zorgde ervoor dat ik pal in het gezichtsveld van mijn vriendje ging zitten. Om me heen zag ik verschillende vrouwen hetzelfde doen. Ik hield me muisstil en keek hem recht aan, geïnteresseerd knikkend bij zowat elk woord dat uit zijn mond kwam. Verschillende lotgenoten probeerden het anders. Naarmate het meisje dichterbij kwam, schuifelden sommigen op het gevaarlijke af heen en weer over hun stoel, in een poging het hele gezichtsveld van hun partner op te vullen. De vrouw aan het tafeltje naast me zag eruit alsof ze aan het aerobiccen was. Voorzichtig, mijn blik strak gefocust op zijn ogen, schoof ik wat bij haar vandaan. Het laatste wat ik kon gebruiken, was haar elleboog in mijn gezicht.

Zich maar al te goed bewust van de golf aan reacties die ze aan haar publiek ontlokte, heupwiegde het meisje veel te langzaam voorbij de tafeltjes. Sommige ongelukkigen zaten in de verkeerde richting en begrepen pas waar hun mannelijke metgezel naar aan het kijken was wanneer het te laat was. Stuk voor stuk vertrokken hun gezichten en was de rest van hun namiddag volledig verpest.

In mijn ooghoeken zag ik haar naderen. Voor zover dat nog niet het geval was, spande ik elke spier in mijn rug op en concentreerde ik me op het intussen onbegrijpelijk geworden verhaal dat mijn vriend nog steeds aan het vertellen was. De vrouw naast me had er niks beter op gevonden dan op het laatste nippertje haar vent aan zijn kraag tot halverwege het tafeltje te trekken en hem op zijn mond te kussen. Voor die last minute reddingsactie was het in mijn geval helaas te laat. Ik zag zijn blik opzij schieten en zijn wenkbrauwen omhoog gaan. Mijn rug voelde aan alsof de wervels elk moment van elkaar konden springen.
“Waarin sommige meisjes over straat durven lopen.” De afkeur droop van zijn stem. Ik beet op mijn lip en keek hem verwonderd aan, alsof ze me nog niet eerder was opgevallen. Hij keek me op zijn beurt verbaasd aan.
“Heb je weer last van je rug, schat?”

De man aan het tafeltje naast het onze grinnikte. Nu pas viel het me op dat zijn vriendin een enorme zonnebril met spiegelende glazen droeg. Of hoe vrouwen zichzelf soms vrijwillig belachelijk maken.

vrijdag 27 maart 2009

De stad

Ik dwaalde rond in de stad die ik sinds twee dagen oppervlakkig kende en warmde mijn handen aan koppen thee. Lichamen en hun aangename temperaturen passeerden me langs links en langs rechts, maar bleven buiten handbereik. De wil tot spreken was me gaandeweg vergaan, aangezien niemand de taal die ik sprak leek te kunnen plaatsen. Ik was alleen.

Naarmate de tijd verstreek, trok ik een schild op. Sommigen zouden het onverschilligheid noemen, ik zag het als een beschermingslaag tegen vijandige aanvallen. Ik geloof heilig in de dodelijkheid van sommige blikken.

Bij het vallen van de avond merkte ik dat het volkomen stil was om me heen. En dat terwijl mensen me in kuddes voorbijliepen, hun monden opengetrokken in luide uitroepen en hikkende lachen. Ik keek om me heen. De neonlichten boven de deuren van de vele restaurants staken flauwtjes af tegen de nachtelijke hemel. De gevels van de huizen liepen niet langer loodrecht de hoogte in, maar bogen zich verstikkend naar me toe. Alsof ze me eerst tegen en later in de grond wilden drukken.

De stem kwam van heel ver. Ik voelde hoe mijn hoofd heen en weer zwengelde, maar kon de oorzaak van de beweging niet lokaliseren. Al mijn vitale lichaamsfuncties leken uitgeschakeld. Ik hoorde, voelde en zag amper. Ik had me afgesloten van de wereld. Of was het andersom? De stem klonk steeds luider, het licht werd steeds feller. Na wat ettelijke uren leken, begreep ik dat iemand tegen me aan stond te duwen. Een man. Hij schreeuwde. En hij stonk verschrikkelijk. Ik voelde iets koud achter mijn rug. Een muur. Ik ontwaarde een rij straatlampen aan de overkant van de straat. Toen alle zintuigen ongeveer in hun oude staat hersteld waren, keek ik opzij. De man stopte met duwen. Hij keek me aan en vroeg of ik in orde was. Blij met de aandacht die ik eindelijk kreeg, knikte ik. Hij grijnsde, schijnbaar opgelucht dat hij me tot leven had kunnen wekken.
“Goed! Heb je dan misschien wat geld voor me?”

woensdag 11 maart 2009

De trein (2)

Zij zat schuin voor, hij naast mij. Zij was redelijk gezet, droeg haar haar in een slordige staart en keek strijdlustig door de vuile ruit. Hij was normaal gebouwd, had een hip kapsel en liet zijn ring rondjes draaien om zijn vinger. Hij legde zijn hand op haar omvangrijke dij. Zij ging in de aanval.

Hij vond dat ze overdreven reageerde, zij verweet hem zijn emotieloosheid. Hij suste dat ze het zich niet zo moest aantrekken, zij benadrukte dat ze niet over zich heen liet lopen door dat kreng. Hij vroeg waarom ze zich zo bedreigd voelde, terwijl daar helemaal geen reden toe was. Zij wees hem erop dat hij die trut anders ook wel knap had gevonden toen hij haar vorige week had ontmoet. Hij herinnerde haar eraan dat hij niet op graatmagere types viel. Zij snoof, niet overtuigd. Hij stelde voor dat ze zich, als ze zich zo voorbijgestoken voelde, zou bijscholen. Ook al zou dat moeite vergen. Hoezo moeite? Hij had haar altijd al dom gevonden, was het niet?

Hoewel ik me zeer bewust was van het feit dat ik in oorlogsgebied was terechtgekomen, kon ik een glimlach amper onderdrukken. Het deed deugd om te beseffen dat ik niet de enige over-emotionele vrouw ter wereld ben. En dat discussies precies om die reden altijd weer vierkant draaien.

Zijn handen hingen enkele seconden radeloos in de lucht en vielen tenslotte neer in zijn schoot. Haar ogen keken woedend uit het raam, haar kaken stijf opeen geklemd. De mensen in de wagon keken onwennig om zich heen. Niet om wat ze gehoord hadden, maar omdat het, nu de stilte viel, duidelijk werd dat ze meegeluisterd hadden.

Enkele minuten verstreken. Haar kaken ontspanden zich, zijn handen zochten naar woorden. Maar het bleef stil. Ik keek wijselijk de andere kant uit.

Een stem maakte duidelijk dat we het volgende station naderden. Zij ritste haar jas dicht en friemelde even aan de zoom. Hij raapte zijn moed bij elkaar en keek haar aan. Zij deed alsof ze zijn ogen niet zag en stond op. Achter elkaar liepen ze naar de deur. De trein remde en stopte. Zwijgend stapten ze uit. Onderweg naar de trap die de perrons met elkaar verbond, reikte hij naar haar hand. En zij gaf hem die. De vrouwen om me heen haalden opgelucht adem en schoven bij het raam vandaan. Ik glimlachte.

vrijdag 6 maart 2009

De mannen die de gas doen branden

Terwijl ik met slaapogen op mijn pantoffels sta te wankelen in de gure ochtendwind, tilt hij met veel omhaal het deksel omhoog. Onderweg naar mijn ongewassen gezicht en ongekamde haren blijven zijn ogen enkele seconden hangen bij mijn haastig in training gestoken benen. “We zullen er eens aan beginnen, juffrouw.”

“U studeert nog?”
Ik glimlach en knik, hou me voor dat het voor hem ook geen pretje moet zijn en vergeef hem het feit dat hij me om half acht uit mijn bed haalde om ons van mazout te komen voorzien.
“Ik zou ook graag studeren.” Hij trekt zijn rubberen handschoenen aan en draait de tank open. “Maar ja…” In stilte kijken we naar de enorme tankwagen, die begint te brommen. Het is te zeggen, hij kijkt. Ik probeer me te focussen. Mijn koalapyjama verwisselen voor een trainingsbroek en een trui leek me dringender dan lenzen indoen of op zoek gaan naar mijn bril. Bijgevolg ben ik half blind.
“En wat wilt u later gaan doen? Ik wilde altijd dokter worden. Mensen onderzoeken.” Of benen, klaarblijkelijk. Wanneer hij merkt dat ik hem in de gaten heb, kijkt hij snel de andere kant uit. Opnieuw kijken we in stilte naar de straat, waar het gevaarte geparkeerd staat.
“Hij is vol, kijk maar.” Ik aarzel. Ten eerste moet ik zowat op zijn schoot gaan zitten om in de tank te kunnen kijken. Ten tweede ben ik er zo goed als zeker van dat mijn bijziendheid me niet zal toelaten de inhoud van de tank te kunnen zien.
“Ik zal even opzij gaan.” Het is een begin. Op mijn pantoffels schuifel ik dichterbij en buig ik me voorzichtig voorover, me concentrerend op de hoek die mijn rug en mijn benen daarbij maken. Het laatste wat ik wil, is hem een panoramisch zicht op mijn kont bieden. Wanneer ik, balancerend op de toppen van mijn tenen om bovenvermelde hoek zo stomp mogelijk te houden, boven de opening van de tank hang, zie ik in eerste instantie helemaal niets. Subtiel beweeg ik mijn hoofd wat naar links en naar rechts. Nog steeds niets. Tenslotte knijp ik mijn ogen tot spleetjes, waardoor ik eindelijk iets zie dat op vloeistof lijkt.

“Oh, u ziet niet goed.” Ik schrik van zijn stem, die van veel dichterbij komt dan ik me had voorgesteld en ga snel terug gewoon staan.
“Nee, ik had de tijd niet om mijn lenzen in te doen.”
“Ik zal het boeltje even dichtdoen voor u.” Nu hij denkt dat ik blind ben, richt hij zich zonder schaamte rechtstreeks tot mijn benen. Zoveel brutaliteit had ik niet verwacht.
“Doe de rekening maar in de brievenbus.” Achterstevoren, met mijn vingers beschermend over mijn dijen gespreid, zoek ik mijn weg terug naar de voordeur terwijl ik hem kil probeer aan te kijken. Of de verbaasde blik waarmee hij me zwijgend nakijkt het gevolg is van mijn haastige evacueringsplan of van het feit dat ik kwaad naar zijn voorhoofd loop te staren, weet ik niet.

dinsdag 3 maart 2009

De trein

“Mag ik uw kaartje?”
De vijf zevenjarige meisjes die tegenover me zitten, kijken me verwachtingsvol aan. Alsof ik op het punt sta om een test af te leggen. En misschien is dat ook wel zo. Je weet nooit wat je kan verwachten van een treinconducteur.

Terwijl ik in krochten van mijn veel te grote handtas op zoek ga naar mijn ticket, blijven ze me zwijgend in het oog houden. Onderling wisselen ze zogezegde onzichtbare signalen uit. Maar helaas ben ik niet blind geboren, en dus kan ik het zwaaien van hun armen en hun wijzende vingers duidelijk zien. En net zoals altijd wanneer ik me in het midden van de belangstelling bevind, voel ik mijn kaken rood kleuren en krijg ik het warm. Om snel een einde te kunnen maken aan de vertoning, ga ik nog fanatieker op zoek naar mijn ticket. Met de armhalen van een bedreven crawlzwemmer draai ik de inhoud van mijn tas om, terwijl ik verontschuldigend glimlach naar de ongeduldig kijkende conducteur. Wanneer ik mijn hoofd draai, zie ik tot mijn grote afgunst dat twee van de meisjes mijn glimlach imiteren en elkaar daarbij schaapachtig aankijken. Hoe ver is het gekomen als een stelletje zevenjarigen je uitlacht?

“Juffrouw…”
Zijn geduld is duidelijk op. De glimlach van de twee meisjes smelt weg. Op hun jonge leeftijd weten ze als geen ander wanneer iemands geduld op is en wanneer het tijd is om je gedeisd te houden.
“Momentje, ik…”
In een laatste wanhoopspoging wroet ik nog wat rond op de bodem van mijn tas. In mijn ooghoek zie ik dat hij zich klaarmaakt om een geweldige boete uit te schrijven. Net op het moment dat hij zijn pen op het papier zet, sluiten mijn vingers zich om het vertrouwde stukje papier. Triomfantelijk trek ik het tussen mijn paraplu en mijn flesje water uit. Helaas iets te enthousiast, waardoor mijn ticket half in tweeën scheurt. Met een knalrode kop steek ik hem mijn kaartje toe. Hij trekt één wenkbrauw op en haalt uiteindelijk toch zijn knipper boven. Opgelucht kijk ik de meisjes aan. Een aarzelend glimlachje komt op hun lippen te voorschijn. Ik glimlach voorzichtig terug.

“Zo.” Hij laat het kaartje voor mijn neus wapperen en kijkt mijn nieuwe vriendinnetjes aan. “Dat was niet flink.” Verbouwereerd kijk ik hem na. Alle vijf beginnen de meisjes simultaan te giechelen en te fluisteren. Hun wijsvingers steken ze daarbij ongegeneerd mijn kant uit. Ik had het kunnen weten. Met treinconducteurs weet je nooit.

De trein (2)

vrijdag 13 februari 2009

zaterdag 7 februari 2009

Het tankstation


Het is gebeurd. De vernedering der vernederingen. De pijnlijkste der falingen, de ridicuulste der mislukkingen. Ik ben geflopt op macho-territorium. Al eenentwintig jaar ben ik bedreven in het ontwijken van deze plaatsen des onheil. Tot op de dag van vandaag ben ik daar altijd in geslaagd. Maar iemand heeft beslist dat het niet kon blijven duren.

Natuurlijk, het is al een paar keer kantje boord geweest. Zoals die keer dat ik geen mannelijk gezelschap bij de hand had om een drankje te bestellen. Wat doet een mens dan. Zijn stoute schoenen aantrekken en zelf aan de toog gaan staan. En de onvermijdelijke macho die daar gestationeerd staat proberen overbluffen. Of in mijn geval tien minuten stijlvol wachten tot iemand me ziet staan zonder dat ik me moet verlagen tot half over de toog hangend mijn bestelling brullen. De toog kan ik nog aan. Het tankstation werd daarentegen mijn ondergang.

Al zolang ik me kan herinneren, vind ik tankstations de meest uitgesproken macho-gebieden ter wereld. Auto’s zijn sowieso een mannenzaak. Niemand die dat betwist. Maar het gaat verder dan dat. Mannen die hun auto staan vol te tanken zijn ronduit intimiderend. Als de auto de egoboost is, is de tankslang het fallussymbool. En zelfs al gaat het om een wrak van een auto, dan nog is het voltanken ervan het reinste machtsvertoon. Slangen en gaatjes, meer heeft een man niet nodig om zichzelf bevestigd te zien.

Logischerwijs zou het voltanken van een auto de perfecte mogelijkheid kunnen zijn om je als vrouw op dezelfde hoogte te plaatsen als de man. Maar dat is het niet. Een vrouw met een slang, dat klopt gewoon niet. Bijgevolg wordt een vrouw in een tankstation gescreend als een hoer op café. Eén foute beweging, en de hele macho-gemeenschap weet weer waar ze voor staat. Met hun slangen. En laat mij nu die foute beweging gemaakt hebben. Schoonheidfoutjes als de dop vergeten dichtdoen voor je wegrijdt zijn pijnlijk, maar jezelf onder de benzine spuiten betekent je ondergang. Druipend van het vocht ben ik afgedropen, zonder een druppel in mijn tank.

Bij deze staat het vast: ik zet nooit nog een voet op macho-terrein. Emancipatie kan me gestolen worden. Ik de strijk, hij de tank. Zo simpel is het. In afwachting kan ik beweren druipende seks met een stoere garagist te hebben gehad. Want benzine, dat stinkt.

woensdag 4 februari 2009

De afwijzing

Ze droeg een onopvallende blouse, haar blonde haar zat in een braaf knotje en ze keek alsof ze me moest vertellen dat ik aan kanker leed. Gelukkig was dat niet zo. Dat zou pas een echte domper geweest zijn.

Haar slechte nieuws behelsde echter iets helemaal anders: mijn wiskundeknobbel was ‘niet helemaal’ ontwikkeld zoals ze hadden verwacht. Ik wist mijn opgeluchte schaterlach nog net te bedwingen. Die zou niet bij haar slecht-nieuws-gezicht gepast hebben. De situatie werd echter hoe langer hoe absurder, en ik kon een glimlach niet langer onderdrukken toen ik haar op haar gemak moest stellen. Het was heus niet erg. Ik weet al sinds ik zes was dat ik een absolute nul ben wat getallen en cijfers betreft, haar schuld was het dus zeker niet. De vrouw van het PMS op school - die ik in die tijd nog angstaanjagender vond de menstruele variant - wist ik na al haar jaren ervaring nog te verbazen met de kloof die zich bevond tussen mijn taal- en rekenvaardigheid. En ook nu, welgeteld negen jaar later, doet dat verschil nog steeds wenkbrauwen ten hemel rijzen. Wat ik als een compliment aan het adres van mijn taalvaardigheid beschouw. En aan mijn karakter. Want ondanks alles ben ik - wonder boven wonder - best goed in statistisch onderzoek.

Dus heus, beste werkgevers in spe. Het feit dat mijn wiskundige prestaties geen al te hoge toppen scheren, kwetst me intussen al elf jaar niet meer. Ik heb dan ook geen ambities in die richting. Voel u dus vrij me te wijzen op het feit dat ik voor dergelijke taken niet geschikt ben. Maar denk twee keer na vooraleer u mijn taalvaardigheid in vraag stelt.

zondag 1 februari 2009

Als

Als jij mij was
en ik was jou
zouden we dan elkaar zijn?

Of zouden we nog steeds onszelf zijn,
maar dan in omgekeerde evenredigheid?

zaterdag 24 januari 2009

Verwondering

Je staat erbij en kijkt ernaar. Je ogen lijken de jouwe niet meer wanneer je niet langer over de kracht schijnt te beschikken om ze weg te draaien. En dat hoeft ook niet. Wat je ziet is niet alledaags, althans niet voor jou. Anderen zien het elke dag en reageren er nog nauwelijks op, jij ervaart het als een wonder. Je stokte. Ik zag je gezichtsuitdrukking veranderen en wist dat praten geen zin meer had. De betovering moet zichzelf verbreken.

Ik blijf staan en word zoals steeds meegetrokken in de kronkels van je verkenningstocht. Ertegen vechten heeft geen zin. Terwijl we samen de rivier afdalen, besef ik dat je eigenlijk nog een kind bent. En dat je dat eigenlijk altijd zal blijven. Maar dat stoort me niet. Je leert me keer op keer dat de wereld eigenlijk zoveel mooier is dan volwassenen denken dat hij is. Wat je in een bepaald opzicht volwassener maakt dan zij. Ze zullen het niet toegeven, maar wij twee weten het. We weten het wanneer ze onbegripvol reageren op je nieuwste ontdekking. Ik weet het wanneer ik je daar doodgelukkig zie staan. Je hebt iets nieuws ontdekt en proeft er met volle teugen van. Je wereld wordt weer iets mooier. Het is ook wel een knappe verschijning, zelfs op de plaats waar we ons fysiek bevinden terwijl jouw gedachten elders zijn. Maar zo zit jij niet in elkaar. Jij beschikt over de gave om op een geheel eigenzinnige wijze te oordelen over mooi en lelijk. Je prikt zò door opgelegde wereldbeelden heen, omdat jouw universum zo helemaal anders in elkaar zit dan het onze. Je laat je niet bedotten. Ook al denken de meeste mensen dat ze je alles kunnen wijsmaken. Het lukt hen zelden. Jij bestaat op jezelf. Hetgeen zij als domheid beschouwen, maakt deel uit van jouw wijsheid. Wat jou boeit, laat hen onverschillig. Met het ouder worden raken zij hun zin voor schoonheid kwijt, het jouwe vermenigvuldigt zich dagelijks. Gelukkig ben je er mettertijd in geslaagd mij te betrekken in jouw wondere wereld, ook al was ik een trage leerling. Ik zou niet weten wat er anders van mij geworden was. Naar alle waarschijnlijkheid zou ik zijn weggezakt in een bodemloze depressie, zoals de meeste anderen in mijn leefwereld.

Ik voel dat je aan mijn mouw trekt. Je hebt je roes doorbroken en haalt me uit de mijne. “Mooi.” De meeste domme volwassenen zouden het als een vraag zien, maar ik weet dat het een antwoord is op de ongestelde vraag die minuten lang tussen ons in hing.

woensdag 21 januari 2009

Het kanaal

Het is zomer en het is drukkend warm. Langs het kanaal loopt een man. Hij is van middelbare leeftijd. Op het eerste zicht lijkt hij ietwat corpulent, maar als je beter kijkt zie je dat die indruk enkel gewekt wordt door een veel te wijde jas. Een jas met een raar model. Bij nader inzien veeleer een zak dan een jas. Rond zijn benen floddert iets wat in een vorig leven een geklede beige broek geweest moet zijn.

De man met de veel te wijde jas heeft geen hond bij zich, wat het excuus is van het overgrote deel van de mensen dat je hier treft. Daarnaast heb je de sportievelingen, voor wie de weg langs het kanaal de uitgelezen mogelijkheid is om de benen te strekken. De overige verdwaalde zielen komen tussen de struiken langs de weg iets helemaal anders strekken. Maar hen kom je overdag niet vaak tegen. En al helemaal niet op een zondagnamiddag als deze, wanneer de kade steevast enkele fervente vissers herbergt. Die komen hier immers niet om te vogelen.

In welke groep deze man thuishoort, is niet meteen duidelijk. Hoewel zijn jas iets anders doet vermoeden, loopt hij fanatiek over het verharde pad langs het kanaal. Hij huppelt haast. Het geheel resulteert in een verbluffende contradictio in terminis. Op zijn uiterlijk afgaand zou je vermoeden dat hij een kettingroker is, of anders een alcoholist. Iemand die zijn leven verziekt heeft en niet goed weet hoe hij het weer op de rails kan krijgen. Niet als iemand die de energie bezit om over een pad te dansen.

Naast het paadje langs het kanaal zit een meisje. Een jonge vrouw. Ze kijkt bedrukt voor zich uit. Onder haar strakke kleding tekent zich een gezond lichaam af. Ook zij heeft noch een hond, noch een hengel bij zich. Bijgevolg is het evenmin duidelijk waarom zij hier zit.

Een paar meter van het meisje vandaan zit een man te vissen. Hij moet eind de vijftig zijn. Hij draagt groene rubberlaarzen en een verschoten rood vissershoedje. Zijn bodywarmer is vuilgeel. Hij ziet eruit als een verkeerslicht. Niet dat hij zich daar iets van aantrekt. Tot enkele jaren geleden zou hij in die kleren nooit ofte nimmer de deur uit zijn gegaan. Maar nu hij impotent is, doet het er allemaal niet meer toe. Niet dat hij zich met zijn lot verzoend heeft. Integendeel. Hij zou niets liever willen dan eens stevig van bil gaan. Maar aangezien dat niet meer lukt, wil hij er zo min mogelijk aan herinnerd worden. Daarom zit hij hier. Hier is het veilig.

De man met de wijde jas en de in een vroeger leven geklede beige broek dartelt de richting van de jonge vrouw uit. Door het op-en-neer gehos is zijn hoofd rood aangelopen. Het kettingroken mag, gezien het feit dat hij amper veertig seconden eerder beginnen huppelen is, toch niet volledig uitgesloten worden. Tegen de tijd dat hij het meisje bereikt, ziet hij eruit als een dronken tuinkabouter.

Het meisje kijkt hem geringschattend aan wanneer hij amper twee meter voor haar voeten bruusk halt houdt. Het zweet staat in druppels op zijn voorhoofd. Hij buigt voorover en gaat met de handen op de knieën staan uithijgen.
“Zo olijk?”
De man kijkt op. Van zijn gezicht valt niet af te lezen of hij haar al eerder had opgemerkt.
“Inderdaad.”
Hoewel hij klinkt alsof hij een rasp in zijn keelgat heeft zitten, weet hij het woord trots uit te spreken. Triomfantelijk bijna.
“Proficiat. Ga zo verder.”
Het is duidelijk een uitdaging. Alsof ook het meisje verwacht dat een halve minuut langer huppelen zijn dood zal betekenen.
“Alles op zijn tijd. Je mag gerust meedoen. Je ziet eruit alsof je het wel kan gebruiken.”
Een moment lang lijkt het alsof ze gekwetst is door zijn opmerking. Alsof zijn opgewekte rokerslongen het in haar ogen winnen van haar fitte, maar sombere lichaam.
“Huppel op.”
Zijn wenkbrauwen gaan een tikje omhoog.
“Ook goed.”
Het genoegen om zijn humeur te verpesten gunt hij haar niet. Hij maakt aanstalten om verder te huppelen.
“Nee, wacht.”
Op zijn hoede draait hij zich om. Dit heeft hij al eerder meegemaakt. Wispelturige vrouwen zijn vaak gevaarlijker dan manisch depressieve gijzelaars.
“Ja?”

Zij kijkt hem doordringend aan. Hij vindt dat vrouwen een vervelende manier hebben om anderen hun mening op te leggen. Maar dat neemt niet weg dat het bedroevend is dat een knappe verschijning als zij somber zit te wezen aan de oever van het kanaal. Net nu hij zo vrolijk is. Zij merkt op dat er onder de te wijde jas en de verschoten broek geen bierbuik zit.
“Ik weet wat.”
Terwijl ze hem nog steeds doordringend aankijkt, schuifelt ze op haar achterwerk de struiken in. Hij kan het niet bevatten.
“Misschien kom je daar beter terug uit,” probeert hij.
Zij vraagt zich af hoe een raspende kreun klinkt. Ze besluit dat ze erachter wil komen. Wanneer er geen antwoord komt, besluit hij om haar achterna te gaan. Ten slotte kwam hij vieren dat het door en door slechte hart van zijn schoonmoeder het die morgen na vijfenzestig jaar genadeloos getikt te hebben eindelijk begeven had. En dit is de mooiste viering die hij zich kan indenken. Zijn schoonmoeder draait zich om in haar kist. Net goed. Op handen en knieën kruipt hij achter het meisje aan. De idee van wat komen gaat wordt steeds aanlokkelijker. Tot hij iets aan zijn enkel voelt trekken.

“Wie daar?”
“Kan u uit die struik komen?”
Achterstevoren kruipt de man met de wijde jas opnieuw tussen de struiken uit.
“En u bent?”
Eigenlijk is het een domme vraag. De man die boven hem uit torent draagt groene rubberlaarzen, een verschoten rood vissershoedje en een vuilgele bodywarmer. Hij ziet eruit als een verkeerslicht. Dit had de man met de wijde jas kunnen verwachten. Die hengelaars komen hier immers niet om te vogelen. De man met de rubberlaarzen wijst naar het meisje, dat nog steeds tussen de struiken zit.
“Kom jij er ook maar uit. En ga naar huis. Moeder heeft viskes gebakken.”

zondag 18 januari 2009

Emotieloos

Uit de blik in je ogen had ik moeten opmaken wat er in je omging. Een blinde kon het zien. Maar omdat een aanval van acute emotieloosheid me voor de zoveelste keer in zijn greep hield, maakte ik er helemaal niets uit op. Behalve het feit dat je naar me keek, dan. En dat de wal onder je rechteroog donkerder was dan die onder je linker. Dat deelde ik je dan ook mee. Op het toontje dat ik zo goed van Jan Becaus heb afgekeken. Al zeg ik het zelf.

Soms heb ik echt respect voor de kalmte die je steeds opnieuw aan de dag weet te leggen. Ik zou het, achteraf gezien, wanneer ik weer normaal kan denken en voelen, namelijk volkomen begrijpen dat je antwoord op die volledig misplaatste mededeling zou hebben bestaan uit een goedgeplaatste rechtse. Maar in plaats daarvan haalde je voor zowat de vierduizendtweehondervijfenzestigste keer sinds je me kent diep en dapper adem en deelde je me rustig mee dat die wallen er steeds donkerder uit beginnen zien omdat ik je je slaap niet gun met mijn kuren en dat je rechteroog waarschijnlijk gevoeliger is dan je linker. En nog steeds drong het niet door. Eigenlijk zou je me die rechtse best wel mogen verkopen op zo’n moment. En als iemand je zijn linkerkaak biedt… Het komt erop neer dat ik, achteraf gezien, wanneer ik weer normaal kan denken en voelen, wel inzie dat mijn reactie weer niet correct was. Ik weet wel dat een glimlach een warme blik terug verdient en een traan een troostend woord. Dat weet ik allemaal wel. Ik weet alleen niet goed hoe ik die dingen in praktijk moet omzetten. Meestal heb ik pas door dat je verdrietig bent wanneer je na een tijd weer lacht. En sinds die ene keer, toen je opnieuw en nog harder dan eerst in gele snotter en zout vocht bent uitgebarsten, vraag ik eens je terug lacht nooit meer naar het waarom van je verdriet. Ook al heb ik daarom op die ene keer na nog nooit geweten wat je dwars zat. Het grootste deel van de tijd zit ik daar niet mee in en ben ik al lang blij dat je met een natte glimlach verklaart dat ik je als geen ander kan opbeuren. Dat betekent namelijk dat ik een verborgen talent heb. Iets waar ik op heldere emotionele momenten best trots op ben.

Maar toch heb ik soms het gevoel dat die rake rechtse niet onverdiend zou zijn. Al was het maar omdat mijn linkeroog dan even donker omrand zou zijn als het jouwe.

zaterdag 17 januari 2009

Tijd heelt (niet)

Een mens zou denken dat het met de tijd beter gaat. Want tijd zou alle wonden helen. Dat zegt met althans.

Wel, ik moet zeggen. Het is niet zo. Tijd heelt niet. Het doet enkel vergeten. Dat tijd zou helen, is een grove misvatting. Een zoethouder. “Geef het wat tijd, het betert heus wel.” Lulkoek. Het enige wat er na verloop van tijd gebeurt, is dat je vergeet hoe erg het was. Hoeveel verdriet je had. Hoe hard je gehuild hebt.

Toegegeven, vergeten kan ook deugd doen. De pijn slijt niet, je duwt ze enkel weg achter mooie herinneringen. Het geheugen is een lieve man. Of dat maken we ervan. Want tijd heelt niet. Dat zegt men enkel. Om te kunnen vergeten.