Overal waar ik ga, sleur ik anti-bacteriële gel mee. Eén probleem: wat doe je met de bacteriën die je bij het openen van het flesje op de buitenkant achterlaat? De cirkel is nooit rond. Gelukkig kan ik me meestal behoorlijk goed inhouden. Daarmee bedoel ik dat ik na het handen wassen op het toilet de deur open met het papieren handdoekje nog om mijn hand. Dat vind ik een goede compromis. Meestal kan ik dat handdoekje ongemerkt weggooien en is er letterlijk niks aan de hand.
Alleen gaat dat in het gebouw van de nieuwe job niet. Daar hebben ze van die ecologisch verantwoorde, meterslange stoffen handdoeken die ronddraaien in een toestel aan de muur. Onderschat me niet, ik zou een meter of twee uit dat toestel trekken als ik daarmee de deur kon openen zonder de klink te moeten aanraken. Alleen moet ik welgeteld vier deuren openen eer ik terug aan mijn bureau ben. En elf meter uit dat ding trekken, is niet bepaald onopvallend. Daar stond ik dan op de eerste werkdag. Het heeft me drie minuten gekost om te beslissen welke vinger ik het minst gebruik (de linkerpink) en nog eens drie om daarmee alle deuren te openen. Blijkt dat een pink ook de minst gespierde vinger is en je hem gemakkelijk overbelast. Vandaag was rechterpink dus aan de beurt. Ik moet echter een definitieve oplossing bedenken, voor ik niet meer kan typen. Want om de zaak er nog precairder op te maken, heeft mijn blaas de grootte van een vingerdop en moet ik tien keer per dag naar de wc.
Er zit niks anders op: ik moet uit de kast komen. Alleen zo kan ik vragen om een zeeppompje in onze keuken. Daar kan ik aan zonder deuren te moeten trotseren. Nu alleen nog uitvogelen hoe ik die kastdeur open krijg.